Het Klein Begijnhof was niet klein


Opgravingen aan de Snellestraat

Tussen de Snellestraat en de Postelstraat ligt een steeg: het Begijnstraatje. Deze naam herinnert aan het Klein Begijnhof, dat zich hier in de Middeleeuwen bevond. Voor het huizenblok waarin het Bossche Klein Begijnhof gestaan heeft - tussen Snellestraat-Stoofstraat-Postelstraat-Begijnstraatje - waren reeds jaren plannen in ontwikkeling voor sloop en nieuwbouw. Ter voorbereiding van de uitvoering van het bouwplan is enige maanden geleden het eerste gedeelte van het daarvoor noodzakelijke archeologische onderzoek uitgevoerd. Dit is het gedeelte langs de Snellestraat.

Het archeologische onderzoek is uitgevoerd onder auspiciën van de BAM door het Bureau BAAC. Tegelijkertijd zijn ook in opdracht van de BAM de schriftelijke gegevens over deze plek bestudeerd. Daaruit blijkt dat het Klein Begijnhof zich aan beide zijden van het Begijnstraatje uitstrekte. Hier volgen enkele voorlopige resultaten van het onderzoek.

Weinig geschreven bronnen

Huidige kadastrale situatie van het Klein Begijnhof (paars). Het grijze gedeelte is in 2002-2003 opgegraven. De stippellijn door het grijze/paarse gedeelte is het straatje genaamd Klein Begijnhof.
(Tekening: drs. F.C. Schipper, BAM)
Het Klein Begijnhof leidt in de literatuur over de stad een schemerig bestaan. Meestal weet men te melden dat het begijnhof in het midden van de vijftiende eeuw bestaan heeft maar daarna in de nevelen der geschiedenis is verdwenen. Hoewel de geschreven bronnen niet rijkelijk stromen, zijn deze nevelen wel voor een deel op te lichten.
De meeste schriftelijke gegevens over het Klein Begijnhof vinden we in de registers van het befaamde Bossche schepenprotocol in het Stadsarchief, met onder andere ook de transacties over onroerend goed. Deze registers beginnen in de veertiende eeuw en lopen door tot 1811. Van het hof zelf is geen archief bewaard. Mede daarom konden we nog niet achterhalen hoe en wanneer het Klein Begijnhof is ontstaan en vooral ook niet hoe het aan zijn eind is gekomen. Waarschijnlijk is dit laatste sluipendenwijs gebeurd doordat de regels van het hof op den duur niet meer werden nageleefd. Een extra probleem voor de oplossing van deze kwestie vormt de slechte toegankelijkheid van het Bosch' Protocol na 1500. Van vóór dat jaar zijn redelijk goede indices op de akten aanwezig; van de periode daarna zijn ze nog niet vervaardigd. De indiceringswerkzaamheden aan transportakten van Bossche huizen in de schepenprotocollen (en in de notariële archieven vanaf 1811) zijn op het Stadsarchief grotendeels
door vrijwilligers uitgevoerd. De periode ca. 1700-1832 is ongeveer gereed, maar het project ligt thans stil.

Het Klein Begijnhof was niet klein

De verschillende laatmiddeleewse ophogingen op het opgravingsterrein zijn goed zichtbaar in dit profiel. Het meest opmerkelijke verschijnsel is de complete pot ('heksenpot' ?) linksonder. Deze is omstreeks 1300 omgekeerd onder een leemvloer begraven, waarna men het gat heeft afgedekt met een plank. Bovenaan is de vermoedelijke brandlaag van 1463 te zien. (Foto: R.M. Jayasena)
Het Klein Begijnhof - de oudste vermelding is uit 1355 - mag slechts klein worden genoemd in relatieve zin, dit wil zeggen ten opzichte van het Groot Begijnhof, bij de Sint-Jan. Ongeveer de noordelijke helft van het bouwblok Begijnstraatje-Snellestraat-Stoofstraat-Postelstraat maakte deel uit van het Klein Begijnhof, ten zuiden van het Begijnstraatje: de plaats van het archeologisch onderzoek.
Hoewel het niet geheel te reconstrueren bleek, kan het wel tegen de twintig huizen en huisjes hebben omvat.
Dit wil echter niet zeggen dat er ook evenveel begijnen waren. Slechts van betrekkelijk weinig bezitsters van huizen weten wij dat zij begijn waren. Wél treft men er een groot aantal weduwen aan. Anderzijds hoefden niet alle begijnen een eigen huis of kamer te bezitten. Zij konden ook bij een ander inwonen of met nog meer begijnen samenwonen in een groter huis. Van één van de 'kameren' wordt steeds vermeld dat er twee bedsteden in waren.
Verschillende van deze kameren bevonden zich in een groter gebouw: Het Huys van Loen, Het Huys mitter groter Halen, Het Nederhuys en Den Reefter. Er zijn, helaas, geen plattegronden bewaard gebleven uit de tijd dat deze bebouwing nog aanwezig was. Alleen de huizen en kameren op de zuidhoek van het Begijnstraatje en de Snellestraat zijn nog terug te vinden op de uit 1823 daterende voorganger van het zogeheten kadastraal minuutplan.
De meeste huizen en kameren zijn aan het eind van de achttiende eeuw verdwenen. Ze zijn toen opgekocht door de bouwer van Postelstraat 49: de Bossche wijnhandelaar - en vanaf 1798 tevens lid van het stadsbestuur - Thomas Cornelis van Rijckevorsel, voor zijn nieuwe huis en tuin.

Begijnen en weduwen

Maria van Sulper, een begijn van het Leuvense begijnhof; ca. 1560.
(Uit: M. Triest, Het besloten hof, Begijnen Zuidelijke Nederlanden, Leuven, 1998)
Begijnen hadden een status tussen die van een kloosterling en een leek in. Zij legden wel een gelofte van gehoorzaamheid af - aan de meesteressen en aan de regels van het hof - en ook een van zuiverheid - seksuele onthouding - , maar niet voor eeuwig. Begijnen konden altijd het hof verlaten, bijvoorbeeld wanneer zich een huwelijkskandidaat aandiende. Een gelofte van armoede - het afzien van eigen bezit - ontbrak geheel. Daarom mochten begijnen erfelijk eigen huizen bezitten. Die konden ook in erfelijk bezit van derden zijn, ook van mannen, maar binnen het hof moesten er wel begijnen of althans vrouwen in wonen. De transacties betreffende deze huizen vonden in 's-Hertogenbosch voor het stedelijk schepengerecht plaats, dus net als bij andere huizen.
Het hof had eigen bestuursters, de meesteresssen; meestal treden er in de akten drie tegelijk op. Een eigen kapel bezaten de begijnen van het Klein Begijnhof niet. Waarschijnlijk kerkten zij in de kloosterkerk van de minderbroeders, vlakbij gelegen langs de tegenwoordige Minderbroedersstraat. Het is opvallend hoe vaak de minderbroeders door de bewoonsters van het hof in haar testamenten bedacht werden.
Opmerkelijk veel weduwen staan vermeld als bezitsters van de huizen en kameren op het hof van wie niet vermeld wordt dat zij ook begijn waren. Waarschijnlijk
vormde het begijnhof een beschermde omgeving omdat bij ziekte en ouderdom steeds geestelijke en lichamelijke verzorging aanwezig was. De niet-begijnen zullen zich wel aan de regels van het hof hebben moeten houden; een enkele keer verwijzen daar de schepenakten ook naar. Zo vormde het Klein Begijnhof een eigen, besloten gemeenschapje van vrouwen binnen de stad.

Archeologisch onderzoek

In het najaar en de winter van 2002-2003 is het eerste gedeelte uitgevoerd van het archeologisch onderzoek van dat gedeelte van het terrein, dat volgens het bouwplan door de aanleg van een diep gelegen parkeergelegenheid zal worden vernietigd. Deze eerste fase, gelegen langs de Snellestraat, gaf de mogelijkheid meer inzicht te verkrijgen in de omvang, indeling en fasering van de gebouwen en in het dagelijkse leven van de begijnen. Daarover zijn de historische bronnen bijzonder zwijgzaam. We weten intussen meer over zeven eeuwen wonen aan de Snellestraat.
Op ongeveer tweeënhalve meter onder het huidige straatniveau is het natuurlijke dekzand te vinden met de oudste bewoningssporen. Deze dateerden uit de dertiende eeuw, toen het terrein nog buiten de oudste stadsmuur lag en voornamelijk een agrarische bestemming had. Het betreft een akkerlaag en sporen van houten bebouwing in de vorm van ingegraven palen.
Omslag van een uitgave van 'Bagijnhof Sproken' van Felix Timmermans en Frans Thiry (ca. 1910). 'Een Begijnhof is een doode heilige, die nog een aangenamen meloenenreuk heeft.'
Tegen het einde van de dertiende eeuw veranderden de huisconstructies drastisch van karakter zoals overal elders in de stad in deze periode. De nieuwe huizen bezaten nog steeds een houtskelet, maar nieuw was de wijze van funderen: stenen poeren op regelmatige afstand, waarop de staanders werden geplaatst, terwijl de liggers van de vlechtwerkwanden rustten op lage muurtjes tussen de poeren. Een dergelijke constructie is aangetroffen op het middelste perceel van de onderzoekslocatie. Ten westen hiervan, grenzend aan de huidige parkeerplaats, bevond zich een op het Begijnstraatje georiënteerd gebouw. Dit huis heeft vele fasen gekend, blijkens een groot aantal verschillende vloerniveaus en ophogingslagen.
Het is goed denkbaar dat dit pand tot het begijnhof heeft behoord. In dit gebouw, dat slechts ten dele is opgegraven, is een opmerkelijk verschijnsel geconstateerd. De oudste, laat dertiende-eeuwse fase bezat een lemen vloer met bakstenen stookvloer. Onder deze stenen stookvloer werd een kuil aangetroffen met daarin vier op de kop ingegraven potten. Dit is niet gebruikelijk in een afvalkuil. Daarom moeten we concluderen dat de potten opzettelijk zo begraven zijn. Dit gebeurde ook, begin veertiende eeuw, in de opvolger van dit huis. Ditmaal begroeven de bewoners een complete pot omgekeerd onder de lemen vloer, waarna ze het gat met een plank afdekten. In die eeuw is een dergelijk ritueel nog een keer uitgevoerd. Hoe is dit opmerkelijke verschijnsel te verklaren en waarom treffen we dit alleen aan in één pand?
Eén interpretatie wijst op mogelijke bouwoffers, maar literatuuronderzoek heeft dit verschijnsel ook in verband gebracht met heksenpotten. Heksenpotten, zo vermelden historische bronnen, werden begraven onder de haard of onder de drempel van een huis om heksen te bezweren. Dit verschijnsel wordt momenteel nader onderzocht.
Op het kadastrale minuutplan uit 1823 is een thans verdwenen steegje te zien, genaamd Klein Begijnhof. Dit
steegje liep parallel aan het Begijnstraatje, tussen de Snellestraat en een binnenplein, het tegenwoordige parkeerterrein, achter de bebouwing aan de Postelstraat. Bij het archeologisch onderzoek is dit straatje teruggevonden.
Vast staat dat dit straatje dateert uit het einde van de veertiende of het begin van de vijftiende eeuw. De noordelijke begrenzing vormde de zijgevel van een stenen huis. Aan de zuidzijde lag een tuinmuur. Op het terrein achter deze muur zijn drie beerputten aangetroffen, die elkaar in tijd hebben opgevolgd en tezamen de periode van de zestiende tot de achttiende eeuw bestrijken. Waarschijnlijk behoorden de beerputten niet tot het begijnhof, maar tot een pand aan de Stoofstraat of een groot huis aan de Postelstraat. Het straatje Klein Begijnhof eindigde bij het reeds besproken huis, georiënteerd op het Begijnstraatje.
In de vijftiende eeuw heeft op het gehele terrein een desastreuze brand gewoed, waarbij waarschijnlijk alle huizen in vlammen zijn opgegaan. Wat achterbleef was een pakket van houtskool met verbrande leem, verkoolde balken en brokken metselwerk van ingestorte muren. De huizen werden herbouwd, het straatje daarentegen raakte in onbruik. Pas in de achttiende eeuw werd het opnieuw vorm gegeven en verlengd tot aan de binnenplaats achter het huis van Van Rijckevorsel. De brandlaag voert waarschijnlijk terug op de stadsbrand van 1463, die historisch is gedocumenteerd. De brand heeft een groot deel van de binnenstad in de as gelegd, waaronder het nabijgelegen minderbroedersklooster. De verbrande restanten hiervan zijn in 1987 opgegraven.

Conclusies

Wat zijn we door het archeologisch onderzoek te weten gekomen over het Klein Begijnhof? De opgegraven funderingen hebben toebehoord aan relatief kleine gebouwen. Die wijzen waarschijnlijk op de kameren van het begijnhof. In dit stadium kon, helaas, niet het gehele terrein bij het onderzoek betrokken worden. Daardoor bleven de straatgevels van de opgegraven huizen uit het zicht. Grotere gebouwen, die we uit historische bronnen kennen, zijn niet aangetroffen. Deze stonden volgens deze gegevens ook meer in de richting van de Postelstraat. Het terrein aan de Snellestraat betrof in dat geval het achterterrein waarop in de loop van de veertiende eeuw de kameren van het begijnhof verrezen. Het Klein Begijnhof was zeker niet klein, maar nader historisch en archeologisch onderzoek zal moeten uitwijzen wat de exacte omvang is geweest.

* Martin de Bruijn is zelfstandig historisch onderzoeker; Ranjith Jayasena is als archeoloog verbonden aan het BAAC.

Bossche Bladen 2 (2003) 45-48